Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO0318

Datum uitspraak2003-12-17
Datum gepubliceerd2003-12-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200302076/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 31 januari 2002 heeft de Commissaris van de Koningin in de provincie Zeeland het verzoek van ASB Greenworld B.V. (hierna: ASB) om een vergunning voor het doden, pogen te vangen en opzettelijk verontrusten van zilvermeeuwen door middel van het inzetten van jachtvogels als bedoeld in artikel 10 van de Vogelwet 1936 afgewezen.


Uitspraak

200302076/1. Datum uitspraak: 17 december 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: het college van gedeputeerde staten van Zeeland, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank te Middelburg van 21 februari 2003 in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “ASB Greenworld B.V.”, gevestigd te Nieuwdorp en appellant. 1. Procesverloop Bij besluit van 31 januari 2002 heeft de Commissaris van de Koningin in de provincie Zeeland het verzoek van ASB Greenworld B.V. (hierna: ASB) om een vergunning voor het doden, pogen te vangen en opzettelijk verontrusten van zilvermeeuwen door middel van het inzetten van jachtvogels als bedoeld in artikel 10 van de Vogelwet 1936 afgewezen. Bij besluit van 13 augustus 2002 heeft appellant het daartegen door ASB gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 21 februari 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door ASB ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 8 mei 2003 heeft ASB van antwoord gediend. Bij besluit van 8 juli 2003 heeft appellant een nieuwe beslissing op bezwaar genomen en daarbij alsnog aan ASB een ontheffing onder voorwaarden verleend van de verbodsbepalingen in de artikelen 9 en 10 van de Flora- en faunawet. Dit besluit is aangehecht. ASB heeft hiertegen bij brief van 7 augustus 2003 grieven ingebracht. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. P.R.A. Katsburg, ambtenaar bij de provincie, en ASB, vertegenwoordigd door mr. J.J.C.M. Willemen, advocaat te Roosendaal, en [bedrijfsleider] van ASB, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Met ingang van 1 april 2002 is - ter vervanging van onder meer de Vogelwet 1936 - de Wet van 25 mei 1998 houdende regels ter bescherming van in het wild levende planten- en diersoorten (hierna te noemen: de Flora- en faunawet), Stb. 1998, 402, in werking getreden. Ingevolge artikel 9 van de Flora- en faunawet is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Ingevolge artikel 10 van de Flora- en faunawet is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten. Ingevolge artikel 68, eerste lid, aanhef en onder a, van de Flora- en faunawet, voorzover hier van belang, kunnen gedeputeerde staten, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, in het belang van de volksgezondheid ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9 tot en met 18 en artikel 72, vijfde lid, van deze wet. 2.2. Vast staat dat zilvermeeuwen een beschermde inheemse diersoort zijn. ASB heeft de vergunning voor het doden, pogen te vangen en opzettelijk verontrusten van zilvermeeuwen door middel van het inzetten van jachtvogels gevraagd ter voorkoming van overlast van zilvermeeuwen bij haar bedrijf. ASB is een onderneming die zich onder meer bezighoudt met de productie en verwerking van potgrond. Het eindproduct wordt in plastic verpakt en in de open lucht op het bedrijfsterrein opgeslagen. Het bedrijfsterrein is gelegen naast een vuilstortplaats, waar zich gedurende het gehele jaar zilvermeeuwen concentreren. De vogels bevuilen de producten van ASB met uitwerpselen en afval en pikken de zakken potgrond open. Nu de uitwerpselen ziekteverwekkende bacteriën kunnen bevatten en de zakken potgrond onder meer worden geleverd aan supermarkten, waar zij in de buurt van voedsel terecht kunnen komen, levert dit volgens ASB gevaar op voor de volksgezondheid. 2.3. Het oordeel van de rechtbank dat de beslissing op bezwaar niet in stand kan blijven, nu zij rust op de onjuiste grondslag dat geen volksgezondheidsbelang in het geding is, wordt door appellant tevergeefs bestreden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat ASB, gelet op de door haar overlegde verklaringen van de [deskundige], hoogleraar Veterinaire Volksgezondheid en Milieuhygiëne, en [specialist vogelziekten], hoofd afdeling Vogels en Bijzondere dieren van de Universiteit Utrecht, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de uitwerpselen van zilvermeeuwen door de ziekteverwekkende bacteriën daarin in beginsel een risico opleveren voor de volksgezondheid. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat voornoemd risico zich onder meer kan realiseren, indien de uitwerpselen op en in de zakken potgrond in supermarkten in de buurt van voedsel terechtkomen, en dat daarmee reeds voldaan is aan de voorwaarde "in het belang van de volksgezondheid", zoals bedoeld in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder a, van de Flora- en faunawet. Dat dit gevaar zich nog niet daadwerkelijk heeft gemanifesteerd in die zin dat ASB zich heeft kunnen beroepen op enig gedocumenteerd geval waarin op deze wijze besmetting met ziekteverwekkende bacteriën daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, maakt dit niet anders. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, strekt de bepaling van artikel 68 van de Flora- en faunawet er ook toe om preventieve maatregelen in het belang van de volksgezondheid mogelijk te maken. 2.4. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat ASB zich, binnen de voor haar financieel haalbare kaders, moeite heeft getroost om het risico van vervuiling en besmetting te verkleinen, zoals het gebruik van een verjaaginstallatie, het aanbrengen van draden, netten en vliegers en het voorzien van de pallets van hoezen in plaats van wikkelfolie. Buiten twijfel is dat geen van deze maatregelen het gewenste effect heeft kunnen sorteren. Ook het betoog van appellant dat tegen dit onderdeel van de aangevallen uitspraak is gericht slaagt niet. 2.5. Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. 2.6. Appellant heeft bij besluit van 8 juli 2003, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Aangezien dit nieuwe besluit aan het bezwaar van ASB niet geheel tegemoet komt, wordt dit ingevolge de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, geacht eveneens onderwerp te zijn van het onderhavige geding. 2.7. Bij dit besluit heeft appellant aan ASB op grond van artikel 68 van de Flora- en faunawet, een ontheffing verleend van de verbodsbepalingen in de artikelen 9 en 10 van de Flora- en faunawet. De ontheffing is verleend voor de periode van heden tot de uitspraak van de Raad van State in hoger beroep, doch uiterlijk tot en met 31 december 2003 en heeft betrekking op het terrein van ASB, Estlandweg 10 te Nieuwdorp, gelegen in de gemeente Borsele. Vastgesteld wordt dat appellant in voornoemde beslissing niet gemotiveerd heeft waarom de duur van de ontheffing in afwijking van het advies van het Faunafonds is beperkt, noch waarom de ontheffing is beperkt tot het terrein van ASB, terwijl bij de aanvraag uitdrukkelijk is verzocht om een ontheffing voor de inzet van jachtvogels op en rond het bedrijf van ASB. Gelet hierop kan de beslissing op bezwaar niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering, en is deze derhalve strijdig met artikel 7:12 van de Awb. 2.8. Het besluit van 8 juli 2003 dient te worden vernietigd. Appellant dient met inachtneming van hetgeen de Afdeling in deze uitspraak heeft overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding op na te melden wijze. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zeeland van 8 juli 2003, 036532; III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zeeland in de door ASB Greenworld B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 966,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Zeeland te worden betaald aan ASB Greenworld B.V. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink w.g. De Leeuw-van Zanten Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2003 97-426.